woensdag 28 november 2012

Op de uitkijk


Landschap met wolken - XXXIII


Dubbelganger

Je behoeft me niet te houden voor een bijzonder wijs man, m'n jongen, 
omdat mijn dubbelganger je vannacht zoveel verteld heeft 
dat je misschien wonderlijk voorkomt. 
Ik heb het nog niet zover gebracht dat ik durf te beweren 
dat hij en ik een en dezelfde persoon zijn. 
Wel ben ik in dat dromenland wat beter thuis dan zoveel anderen 
- ik ben om zo te zeggen daarboven zichtbaar en blijvend geworden, 
maar ik moet hier nog altijd de ogen sluiten 
als ik ze daarginds wil opendoen, en omgekeerd. 
Er bestaan mensen die dat niet meer nodig hebben, 
ofschoon er maar zeer, zeer weinig zijn. 
Die dat kan bouwt zich in het dromenland een tweede lichaam op, 
dat later zelfs voor anderen waar te nemen is, 
hoe vreemd dat nu ook in je oren mag klinken.

Het gindse rijk is precies zo werkelijk - of onwerkelijk - als het aardse. 
Ieder op zichzelf is maar een helft 
en alleen de twee samen vormen een geheel. 
Eigenlijk is het gindse leven veel meer werkelijkheid dan dat hier. 
Het ene is een afspiegeling van het andere; 
het aardse is een afspiegeling van het gindse - niet omgekeerd.
Die andere (in de droomwereld) was dus mijn dubbelganger. 
Wat hij je heeft gezegd heb ik nu pas uit jouw mond vernomen. 
Dat kwam niet voort uit zijn weten en nog minder uit mijn weten: 
dat kwam uit het jouwe! 
Dat kwam voort uit het weten van die Christoffel in je. 
Het enige gesprek waarvan je kunt leren is het zelfgesprek. 
En dat gesprek, dat je met mijn dubbelganger hebt gehouden, 
was een zelfgesprek.
(Gustav Meyrink)

vrijdag 23 november 2012

Valavond - XXIV


Herfst in het bos


Tussen je gedachten

Als je liever rook dan vuur hebt
sta op dan en ga.
Want ik ben niet van plan je mind
af te stompen met beroete kennis.

Nee, ik heb iets anders in gedachten.
Ik heb vandaag een vlam in mijn linker-
en een zwaard in mijn rechterhand.
De schade wordt vandaag eens niet beperkt.

Want God is in een bui
om je rijkdom te plunderen en
je naakt in zo’n ademstokkende armoede te smijten
dat wat er van je over is,
niet meer is dan een schim.

Blijf niet rondhangen om deze vlam
stikkend in je gepieker.
Dit is geen kampvuurliedje
om je sussend in slaap te wiegen.

Duik nu in de ruimte
tussen je gedachten
en verlaat deze droom
voor ik de hele bende af laat fikken.

(Adyashanti)

zondag 18 november 2012

Zeegezicht - XXVII


Esdoornblad - II


Breek je huis af...

In alles wat we tegenkomen in dit bestaan weerklinkt de oproep tot overgave: 
‘Breek je huis af, bouw een boot. 
Doe afstand van je rijkdommen; houd alleen de levende have. 
Geef je bezit op, en red je leven.’ 
Toch proberen we steeds weer de weelde vast te houden 
en een huis te bouwen. 
We hebben de neiging om van alle expressie 
die we vanzelf als een wonder bedrijven,
 van alle liefdesdaden, een huis, een structuur te maken 
en die te omringen met hoop en angst. 
Die liefdesdaden willen we continueren in de tijd, die willen we verzekeren.
Het is werkelijk van essentieel belang dat we weer tot het leven terugkeren: 
zijn we bereid om van geen enkele liefdesdaad een huis te maken? 
Durven we het aan de liefdesdaad te laten voor wat die is 
en haar te laten komen zoals zij komt? 
Kunnen we onze zielevorm als een bootje laten zijn 
en ons laten leiden door de golfslag van de stroom, 
door eb en vloed, door het ja en het nee, 
door het vele en het weinige, door het magere en het vette? 
Kunnen we ons werkelijk laten leiden 
door de wind en het water van het leven? 
Om iets anders gaat het niet. 
Al het andere, ook het werken aan jezelf, 
ook het mediteren en bidden, 
is in veel opzichten een truc waarmee je denkt 
dat je het vette langer kunt laten duren 
en het magere ten einde kunt brengen. 
Daarmee leg je je bootje in de modder. 

Het einde van het werk is dat je zegt: 
ik dien de Ene en ik beweeg naar beste weten. 
Waar we verstrikt raken in een bepaalde vorm van ik-gerichtheid 
verliezen we het besef van wie we werkelijk zijn.
(Hans Korteweg)

zaterdag 10 november 2012

Chrysanten


Herfstbladeren - III

Toverhazelaar (Hamamelis x Intermedia)

Pure Geest straalt voor eeuwig

De pure Geest, de bron van alles, straalt voor eeuwig 
en in iedereen met de gloed van zijn eigen volmaaktheid. 
Maar de mensen in de wereld merken het niet op, 
omdat zij slechts iets als bewustzijn aanmerken 
dat ziet, hoort, voelt en kent. 
Verblind door hun eigen zien, horen, voelen en kennen, 
zijn zij zich niet bewust 
van de spirituele gloed van deze bronsubstantie. 
Als zij slechts alle oordeelsvorming in één keer zouden loslaten, 
dan zou de bronsubstantie zich manifesteren als de zon 
die opkomt in de ruimte en het hele universum verlicht, 
zonder belemmering of grenzen. 

Als jullie, leerlingen van de Weg, 
dus proberen te groeien door middel van 
zien, horen, voelen en kennen, 
dan zal op het moment dat zintuiglijke waarneming 
wordt verbroken ook de verbondenheid 
met de Geest wegvallen 
en dan zullen jullie nergens een ingang vinden. 

Wees je er slechts van bewust dat die 
zintuiglijke waarnemingsvormen weliswaar een uiting zijn 
van de ware Geest, maar dat deze er geen deel van uitmaakt 
en tegelijkertijd ook geen afzonderlijk bestaan leidt. 
Je zou niet moeten beginnen te oordelen 
over deze waarnemingen, en je zou je door hen 
niet moeten laten verleiden tot begripsvorming; 
maar je moet de Ene Geest ook niet buiten hen zoeken 
of hen ontkennen in je beoefening van de Dharma. 

Zoek ze niet en wijs ze niet af, 
hang er niet aan en zoek geen verbinding ermee. 
Boven je, beneden je en rondom je 
vindt spontane schepping plaats, 
want er is niets te bekennen 
buiten de Boeddha-Geest. 
(Huang Po)

zaterdag 3 november 2012

Pruikenboom

Cotinus coggygria

Ammoniet - II

Fossielsteensculptuur Joris Maes

Zoals het is

'Hoe zou Ik van jóú kunnen houden,' zei de uil tegen het konijn, 'Ik ben wat jij BENT.'
'Is dat echt zo?' antwoordde het konijn dat voorzichtig op een paardenbloem knabbelde. 

'Hoe zou je míj kunnen haten?' vervolgde de uil; 'jij bent wat Ik BEN.
'Dat heb ik nog nooit gemerkt,' merkte het konijn nadenkend op.

'Hoe zou het anders kunnen zijn?' vroeg de uil, 'wat we ook zijn - Ik BEN.'
'Sinds wanneer?' vroeg het konijn. 'Is dat nog maar pas zo?'

'Sinds altijd,' antwoordde de uil, 'er is geen 'Tijd'.'
'Waar gebeurt het dan?'

'Overal; er is geen 'Ruimte'.'
'Dus eigenlijk zijn we één?' opperde het konijn vrolijk.

'Zeker niet,' snauwde de uil, 'er is 'niemand'.
'Wat is er dan?' vroeg het konijn weifelend.

'Helemaal 'niets' antwoordde de uil met strengheid.
'Wat dan?' vroeg het konijn verbijsterd.

'Het leven dus!' zei de uil en hij flapperde met zijn wieken en klapte met zijn snavel.
'Zoals de Meesters zo vaak hebben gezegd, "wanneer Ik honger heb, eet Ik,
en wanneer Ik moe ben, ga Ik slapen"!'
(Wei Wu Wei)