‘Breek je huis af, bouw een boot.
Doe afstand van je rijkdommen; houd alleen de levende have.
Geef je bezit op, en red je leven.’
Toch proberen we steeds weer de weelde vast te houden
en een huis te bouwen.
We hebben de neiging om van alle expressie
die we vanzelf als een wonder bedrijven,
van alle liefdesdaden, een huis, een structuur te maken
en die te omringen met hoop en angst.
Die liefdesdaden willen we continueren in de tijd, die willen we verzekeren.
Het is werkelijk van essentieel belang dat we weer tot het leven terugkeren:
zijn we bereid om van geen enkele liefdesdaad een huis te maken?
Durven we het aan de liefdesdaad te laten voor wat die is
en haar te laten komen zoals zij komt?
Kunnen we onze zielevorm als een bootje laten zijn
en ons laten leiden door de golfslag van de stroom,
door eb en vloed, door het ja en het nee,
door het vele en het weinige, door het magere en het vette?
Kunnen we ons werkelijk laten leiden
door de wind en het water van het leven?
Om iets anders gaat het niet.
Al het andere, ook het werken aan jezelf,
ook het mediteren en bidden,
is in veel opzichten een truc waarmee je denkt
dat je het vette langer kunt laten duren
en het magere ten einde kunt brengen.
Daarmee leg je je bootje in de modder.
Het einde van het werk is dat je zegt:
ik dien de Ene en ik beweeg naar beste weten.
Waar we verstrikt raken in een bepaalde vorm van ik-gerichtheid
verliezen we het besef van wie we werkelijk zijn.
(Hans Korteweg)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten