Wie de vreugde niet kent, de zuivere, grondloze, blije zekerheid,
het oorzaakloze:
ik ben, die ik ben, die ik was en altijd zijn zal,
die is een zondaar tegen de Heilige Geest.
Voor de glans van de vreugde,
die in de borst straalt als een zon aan de innerlijke hemel,
wijken de spoken der duisternis
die de mensen begeleiden
als de schimmen van vergeten misdrijven,
begaan in een vorig bestaan,
en die de draden van zijn noodlot weven.
Wie dit lied van de vreugde hoort en zingt,
die vernietigt de gevolgen van elke schuld
en laadt nooit meer schuld op zich.
Wie zich niet meer verheugen kan,
in hem is de zon gestorven.
Hoe zou zo iemand licht kunnen uitstralen?
Wie de vreugde niet kent,
die kent ook zijn 'Ik' niet.
Het innerlijkste 'Ik' is de oerbron van de vreugde.
Wie het niet aanbidt, die dient de hel.
Hij is een dode spiegel geworden,
waar vreemde demonen in komen en gaan,
een wandelend lijk, zoals de maan aan de hemel
met zijn uitgedoofd vuur.
(Gustav Meyrink)
1 opmerking:
Mooi!
Een reactie posten