Eén enkel ding is de tienduizend dingen.
De tienduizend dingen zijn telkens ieder ding.
Ieder ding is telkens de tienduizend dingen.
Zo kennen zij mekaar:
één kent ieder ander en alle anderen
alle kennen één en telkens één.
Zo zijn zij ook mekaar:
ieder is alles en alle ieder.
Zo ben ik u en zijt gij mij,
uw kennis van mij ken ik
mijn kennis van u kent gij,
in uw kennis van u weet ik mijn zijn
in uw kennis van mij ben ik,
in mijn kennis van u weet gij uw zijn
in mijn kennis van u zijt ge.
Mijn liefde tot u is uw zijn
uw liefde tot mij is mijn zijn.
U zijnde ben ik mezelf eerst goed
mij zijnde zijt gij uzelf eerst goed,
ik min door u mijn minnende blik naar u
gij mint door mij uw minnende blik naar mij.
Twee spiegels en eindeloze spiegelingen.
Zo schiep onszelf het grote Zelf,
Ook hem zijn wij, gij, ik en alle dingen.
Ook ons is hij, gij, ik en alle dingen.
Lichtende duizel van de spiegeling
vangt voorgoed
eerst aan.
(Erik van Ruysbeek)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten