Je hebt een lange dag gemaakt, je bent moe,
en het enige dat je nog wilt is gaan slapen,
ontsnappen aan de waan van de dag.
Je zakt langzaam weg in een soort niemandsland.
Beelden en gedachten komen nog langs,
maar ze worden steeds ijler.
Uiteindelijk ben je nergens meer, niets meer.
Dan verschijnt er, plotseling en onaangekondigd,
een complete wereld, met bergen, bomen,
huizen en mensen, en alle details
die je verder gewend bent te zien.
Je weet niet hoe je daar gekomen bent,
of waar je naar toegaat.
Dat verbaast je niet, maar het houdt je ook niet bezig.
Wat er gebeurt vraagt om een onmiddellijke reactie.
Nu. Je droomt. Je droomt dat je ergens voor op de vlucht bent.
Onderweg zie je een groot oud huis staan
dat half achter een muur verscholen gaat.
Je loopt naar binnen. In één van de kamers
vind je een luik in de vloer.
Een lange, steile trap loopt recht naar beneden
het donkere gat in. Je komt terecht in een schuur.
Tussen het hooi liggen overal roestige spullen verspreid.
Plotseling wordt het luik boven je dichtgegooid.
Je wilt weg, maar je kunt geen uitgang vinden.
De ruimte is schemerig, koud en nat.
Je hoort het buiten onophoudelijk regenen.
Je voelt je reddeloos verloren.
Elke vluchtweg lijkt afgesloten.
Je scharrelt wanhopig rond,
op zoek naar eten en bruikbare spullen.
Dan lijkt het alsof er opeens een licht aangaat.
Zonder enige aanleiding zie je en weet je
dat dit een droom is.
Je ziet jezelf in die donkere, koude ruimte lopen,
en je weet dat jij dat niet bent; dat het slechts de droomfiguur
is waarmee je je steeds geïdentificeerd hebt.
Je voelt zijn angst en zijn wanhoop,
maar je weet dat die bij hem horen,
en bij de rol die hij in de droom speelt.
De droom zelf gaat gewoon door,
en neemt haar eigen onvermijdelijke wendingen.
Zelf ben je aanwezig als ja, als wat eigenlijk?
Dan realiseer je je dat je aanwezig bent als de droom zelf.
De droomfiguur zoekt verder en vindt ten slotte een deurtje
in een hoek van de schuur. De deur zit niet op slot,
hij kan zomaar naar buiten lopen.
Hij komt terecht in een prachtige tuin die volledig omgeven
wordt door oude kloostergebouwen.
Hier en daar lopen andere mensen door de tuin,
tussen oeroude bomen waarvan gezegd wordt
dat ze steeds schaarser worden.
Er is een gevoel dat hij hier thuishoort.
Hij is onder vrienden, maar niemand bemoeit zich met hem.
Hij beseft dat hij hier al een tijdje niet meer geweest is,
eigenlijk al sinds de tijd dat de tuin volstond
met schommels en klimrekken.
In de mensen die rondlopen herkent hij
zijn vriendjes van vroeger.
Vergeleken met toen is inderdaad minstens de helft
van de bomen verdwenen.
Hij vraagt zich af waarom hij hier niet vaker komt.
Nergens is een onnatuurlijk of storend geluid te horen.
Dan spreekt een van de wandelaars hem aan.
‘Fijn dat je weer terug bent. Dit is slechts een droom,
maar in de droom kun je beter hier zijn dan buiten deze muren.’
De droomfiguur knikt, maar je weet
dat de wandelaar het tegen jou heeft.
Hij kijkt de droomfiguur in de ogen,
maar hij kijkt jou aan.
Alle verschillen en onderscheiden tussen jou
en de wandelaar verdwijnen.
Jij en de wandelaar zijn hetzelfde wezen,
hetzelfde Zijn dat zich manifesteert als de droom.
Als de wandelaar zich weer tot de droomfiguur richt,
weet je dat jij slechts tegen jezelf spreekt.
‘Wees niet bang’, zegt de wandelaar.
‘Het is mogelijk om wakker te worden.
Als dat gebeurt, gaat de droom verder,
maar houdt het dromen op.’
Op dat moment gaan je ogen open.
Je weet even niet meer waar je bent.
Maar dan stroomt het verhaal over jezelf en de wereld binnen.
En je beseft dat het dromen nooit is opgehouden.
Je droomt nog steeds, maar nu een andere droom.
De ene droom volgt de andere op, in een eindeloze reeks.
En toch, steeds vaker merk je ineens weer dat je wakker bent
en de droom te serieus genomen hebt.
Je bent zo wakker dat je verdwijnt in een landschap,
een geluid of in ogen die even wakker zijn als jij.
Je kunt ze overal tegenkomen.
Ze doen je altijd denken aan die droom over de wandelaars.
De wandelaars lijken niet veel gemeen te hebben.
Ze zijn jong en oud, het zijn mannen en vrouwen,
en ze lijken soms verschillende talen te spreken.
Maar wat ze zeggen is altijd hetzelfde:
je bent niet de droomfiguur.
Je zit niet vast in je droom.
Zoek uit wat je wel bent.
Vind het geluk in de grootste nachtmerrie
en de meest bizarre droom.
Luister je? Hoor je wat ze zeggen?
Luister goed.
Misschien versta je de eerste wandelaar
die je tegenkomt niet, en de volgende ook niet.
Maar er loopt een wandelaar tussen die je kunt verstaan.
Die jouw taal spreekt. Wanhoop niet.
Luister je? Hoor je wat er gezegd wordt?
(Han van den Boogaard)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten