't Glijdt voorbij gelijk een vliet,
Die langs steile boorden schiet
Zonder ooit te keren.
D' arme mens vergaapt zijn tijd
Aan het schoon der ijdelheid,
Maar een schaduw die hem vleit,
Droevig! wie kan't weren?
D' oude grijze blijft een kind,
Altijd slaaprig, altijd blind;
Dag en ure,
Waard, en dure,
Wordt verguicheld in de wind;
Daarmee glijdt het leven heen,
't Huis van vel en vlees en been
Slaat aan 't kraken,
D'ogen waken
Met de dood in duisterheen.
(Jan Luiken)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten