zondag 28 februari 2016
Liefdes stille transformatie
Je bent noch ruimte noch materie.
Noch gewaarzijn noch denken.
Noch stilte noch geluid.
Noch vormloosheid noch vorm.
Noch vrede noch onvrede.
Vraag jezelf eens af of je absoluut zeker weet
dat je een van deze dingen wel of niet bent,
of er überhaupt een onderscheid te maken valt
en of er een jij is die dat allemaal kan weten.
Als je vasthoudt aan één aspect van de werkelijkheid,
dan maak je een scheiding tussen jouw referentiepunt
en het tegenovergestelde daarvan,
en heb je dus je ware aard als de opening niet gerealiseerd.
Je bent verslaafd aan een droom.
Ja, het klopt dat het woord stilte verwijst naar je ware aard,
maar deze stilte gaat veel verder
dan alles wat het verstand kan begrijpen.
Ze heeft niets te maken met de letters s-t-i-l-t-e.
Dat woord is slechts een symbool.
Als jij denkt dat jij stilte bent, dan zul je,
zodra er lawaaierige gedachten opkomen,
je al gauw afvragen waar de stilte is gebleven.
Ga niet op zoek naar stilte als er lawaai opkomt en vice versa.
Zo zet je je zoektocht alleen maar voort.
Het woord opening wordt hier niet gebruikt om,
naast gewaarzijn of Eenheid,
noch een ander begrip te introduceren,
maar als een simpele verwijzing:
zorg dat je niet gefixeerd raakt op wat dan ook
dat zich al dan niet voordoet.
Als je echter merkt dat dit toch gebeurt, kijk er dan naar.
De opening is simpelweg open voor wat is.
Zoeken, op iets gefixeerd zijn en wegvluchten
worden in die opening verslonden.
als je totaal aanwezig bent voor wat zich voordoet,
dan besef je dat je niet alleen de opening bent,
maar ook alles wat er in verschijnt.
Anders gezegd: er is alleen maar 'Dit.'
(Scott Kiloby)
zaterdag 20 februari 2016
Identificatie
Idioot, laat toch dat idee varen dat je een hoopje
huid, vlees, vet, beenderen en wat vuiligheid bent.
Wees in plaats daarvan het Zelf van alles,
de God voorbij alle denken, en geniet opperste vrede.
Zolang de geleerde niet voorbij het gevoel komt 'ik ben dit'
als hij wijst op zijn lichaam met zijn zintuigen,
zal er geen bevrijding zijn,
hoeveel hij ook weet van religie en filosofie.
Net zoals je je niet identificeert met je schaduw,
je denken, je droomlichaam of je verbeelding,
zo zou je je ook niet moeten identificeren
met je fysieke lichaam.
Identificatie met het lichaam is de bron van pijn
en geboorte voor hen die gehecht zijn
aan het onwerkelijke.
Laat dat idee zorgvuldig los.
Daarna is er geen enkele behoefte meer
aan wedergeboorte.
Alles wat de geest ons voorspiegelt kan
onmogelijk je ware aard zijn,
omdat het veranderlijk is
met een begin en een eind,
omdat het onderworpen is aan pijn
en omdat het een object is.
De kenner kan niet gekend worden
als een object in bewustzijn.
De wijzen die verlichting hebben gerealiseerd
noemen daarom de geest onwetendheid,
omdat de geest alles voortdrijft
gelijk de wind wolken.
huid, vlees, vet, beenderen en wat vuiligheid bent.
Wees in plaats daarvan het Zelf van alles,
de God voorbij alle denken, en geniet opperste vrede.
Zolang de geleerde niet voorbij het gevoel komt 'ik ben dit'
als hij wijst op zijn lichaam met zijn zintuigen,
zal er geen bevrijding zijn,
hoeveel hij ook weet van religie en filosofie.
Net zoals je je niet identificeert met je schaduw,
je denken, je droomlichaam of je verbeelding,
zo zou je je ook niet moeten identificeren
met je fysieke lichaam.
Identificatie met het lichaam is de bron van pijn
en geboorte voor hen die gehecht zijn
aan het onwerkelijke.
Laat dat idee zorgvuldig los.
Daarna is er geen enkele behoefte meer
aan wedergeboorte.
Alles wat de geest ons voorspiegelt kan
onmogelijk je ware aard zijn,
omdat het veranderlijk is
met een begin en een eind,
omdat het onderworpen is aan pijn
en omdat het een object is.
De kenner kan niet gekend worden
als een object in bewustzijn.
De wijzen die verlichting hebben gerealiseerd
noemen daarom de geest onwetendheid,
omdat de geest alles voortdrijft
gelijk de wind wolken.
(Viveka Chudamani)
maandag 15 februari 2016
De Engel - II
Laat niemand de Engel onwaardig zijn
wiens zwaard over hem waakt
van de dag dat hij gewonnen werd in dien liefde
'die de zon beweegt en alle sterren'
tot de Laatste Dag,
als de bazuin donderend weerklinkt.
Laat hij niet worden aangelokt
door de rode bordelen,
door de paleizen uit hoogmoed gebouwd,
door de redeloze taveernen.
Laat hij zich niet verlagen tot smeken,
tot de smaad van het huilen, tot verzonnen hoop,
tot de kleine toverijen van vrees, of tot toneelspel.
De Ander slaat hem gade.
Laat hij gedenken dat hij nooit alleen zal zijn.
In het openbare licht of in de duisternis
is de onophoudelijke spiegel zijn getuige:
Laat geen traan het glas bevlekken Heer,
moge na al mijn dagen op Aarde
ik de Engel niet beschamen.
wiens zwaard over hem waakt
van de dag dat hij gewonnen werd in dien liefde
'die de zon beweegt en alle sterren'
tot de Laatste Dag,
als de bazuin donderend weerklinkt.
Laat hij niet worden aangelokt
door de rode bordelen,
door de paleizen uit hoogmoed gebouwd,
door de redeloze taveernen.
Laat hij zich niet verlagen tot smeken,
tot de smaad van het huilen, tot verzonnen hoop,
tot de kleine toverijen van vrees, of tot toneelspel.
De Ander slaat hem gade.
Laat hij gedenken dat hij nooit alleen zal zijn.
In het openbare licht of in de duisternis
is de onophoudelijke spiegel zijn getuige:
Laat geen traan het glas bevlekken Heer,
moge na al mijn dagen op Aarde
ik de Engel niet beschamen.
(J. L. Borges)
maandag 8 februari 2016
Wakker worden - IV
Stel. Stel: je hebt hard gewerkt.
Je hebt een lange dag gemaakt, je bent moe,
en het enige dat je nog wilt is gaan slapen,
ontsnappen aan de waan van de dag.
Je zakt langzaam weg in een soort niemandsland.
Beelden en gedachten komen nog langs,
maar ze worden steeds ijler.
Uiteindelijk ben je nergens meer, niets meer.
Dan verschijnt er, plotseling en onaangekondigd,
een complete wereld, met bergen, bomen,
huizen en mensen, en alle details
die je verder gewend bent te zien.
Je weet niet hoe je daar gekomen bent,
of waar je naar toegaat.
Dat verbaast je niet, maar het houdt je ook niet bezig.
Wat er gebeurt vraagt om een onmiddellijke reactie.
Nu. Je droomt. Je droomt dat je ergens voor op de vlucht bent.
Onderweg zie je een groot oud huis staan
dat half achter een muur verscholen gaat.
Je loopt naar binnen. In één van de kamers
vind je een luik in de vloer.
Een lange, steile trap loopt recht naar beneden
het donkere gat in. Je komt terecht in een schuur.
Tussen het hooi liggen overal roestige spullen verspreid.
Plotseling wordt het luik boven je dichtgegooid.
Je wilt weg, maar je kunt geen uitgang vinden.
De ruimte is schemerig, koud en nat.
Je hoort het buiten onophoudelijk regenen.
Je voelt je reddeloos verloren.
Elke vluchtweg lijkt afgesloten.
Je scharrelt wanhopig rond,
op zoek naar eten en bruikbare spullen.
Dan lijkt het alsof er opeens een licht aangaat.
Zonder enige aanleiding zie je en weet je
dat dit een droom is.
Je ziet jezelf in die donkere, koude ruimte lopen,
en je weet dat jij dat niet bent; dat het slechts de droomfiguur
is waarmee je je steeds geïdentificeerd hebt.
Je voelt zijn angst en zijn wanhoop,
maar je weet dat die bij hem horen,
en bij de rol die hij in de droom speelt.
De droom zelf gaat gewoon door,
en neemt haar eigen onvermijdelijke wendingen.
Zelf ben je aanwezig als ja, als wat eigenlijk?
Dan realiseer je je dat je aanwezig bent als de droom zelf.
De droomfiguur zoekt verder en vindt ten slotte een deurtje
in een hoek van de schuur. De deur zit niet op slot,
hij kan zomaar naar buiten lopen.
Hij komt terecht in een prachtige tuin die volledig omgeven
wordt door oude kloostergebouwen.
Hier en daar lopen andere mensen door de tuin,
tussen oeroude bomen waarvan gezegd wordt
dat ze steeds schaarser worden.
Er is een gevoel dat hij hier thuishoort.
Hij is onder vrienden, maar niemand bemoeit zich met hem.
Hij beseft dat hij hier al een tijdje niet meer geweest is,
eigenlijk al sinds de tijd dat de tuin volstond
met schommels en klimrekken.
In de mensen die rondlopen herkent hij
zijn vriendjes van vroeger.
Vergeleken met toen is inderdaad minstens de helft
van de bomen verdwenen.
Hij vraagt zich af waarom hij hier niet vaker komt.
Nergens is een onnatuurlijk of storend geluid te horen.
Dan spreekt een van de wandelaars hem aan.
‘Fijn dat je weer terug bent. Dit is slechts een droom,
maar in de droom kun je beter hier zijn dan buiten deze muren.’
De droomfiguur knikt, maar je weet
dat de wandelaar het tegen jou heeft.
Hij kijkt de droomfiguur in de ogen,
maar hij kijkt jou aan.
Alle verschillen en onderscheiden tussen jou
en de wandelaar verdwijnen.
Jij en de wandelaar zijn hetzelfde wezen,
hetzelfde Zijn dat zich manifesteert als de droom.
Als de wandelaar zich weer tot de droomfiguur richt,
weet je dat jij slechts tegen jezelf spreekt.
‘Wees niet bang’, zegt de wandelaar.
‘Het is mogelijk om wakker te worden.
Als dat gebeurt, gaat de droom verder,
maar houdt het dromen op.’
Op dat moment gaan je ogen open.
Je weet even niet meer waar je bent.
Maar dan stroomt het verhaal over jezelf en de wereld binnen.
En je beseft dat het dromen nooit is opgehouden.
Je droomt nog steeds, maar nu een andere droom.
De ene droom volgt de andere op, in een eindeloze reeks.
En toch, steeds vaker merk je ineens weer dat je wakker bent
en de droom te serieus genomen hebt.
Je bent zo wakker dat je verdwijnt in een landschap,
een geluid of in ogen die even wakker zijn als jij.
Je kunt ze overal tegenkomen.
Ze doen je altijd denken aan die droom over de wandelaars.
De wandelaars lijken niet veel gemeen te hebben.
Ze zijn jong en oud, het zijn mannen en vrouwen,
en ze lijken soms verschillende talen te spreken.
Maar wat ze zeggen is altijd hetzelfde:
je bent niet de droomfiguur.
Je zit niet vast in je droom.
Zoek uit wat je wel bent.
Vind het geluk in de grootste nachtmerrie
en de meest bizarre droom.
Luister je? Hoor je wat ze zeggen?
Luister goed.
Misschien versta je de eerste wandelaar
die je tegenkomt niet, en de volgende ook niet.
Maar er loopt een wandelaar tussen die je kunt verstaan.
Die jouw taal spreekt. Wanhoop niet.
Luister je? Hoor je wat er gezegd wordt?
Je hebt een lange dag gemaakt, je bent moe,
en het enige dat je nog wilt is gaan slapen,
ontsnappen aan de waan van de dag.
Je zakt langzaam weg in een soort niemandsland.
Beelden en gedachten komen nog langs,
maar ze worden steeds ijler.
Uiteindelijk ben je nergens meer, niets meer.
Dan verschijnt er, plotseling en onaangekondigd,
een complete wereld, met bergen, bomen,
huizen en mensen, en alle details
die je verder gewend bent te zien.
Je weet niet hoe je daar gekomen bent,
of waar je naar toegaat.
Dat verbaast je niet, maar het houdt je ook niet bezig.
Wat er gebeurt vraagt om een onmiddellijke reactie.
Nu. Je droomt. Je droomt dat je ergens voor op de vlucht bent.
Onderweg zie je een groot oud huis staan
dat half achter een muur verscholen gaat.
Je loopt naar binnen. In één van de kamers
vind je een luik in de vloer.
Een lange, steile trap loopt recht naar beneden
het donkere gat in. Je komt terecht in een schuur.
Tussen het hooi liggen overal roestige spullen verspreid.
Plotseling wordt het luik boven je dichtgegooid.
Je wilt weg, maar je kunt geen uitgang vinden.
De ruimte is schemerig, koud en nat.
Je hoort het buiten onophoudelijk regenen.
Je voelt je reddeloos verloren.
Elke vluchtweg lijkt afgesloten.
Je scharrelt wanhopig rond,
op zoek naar eten en bruikbare spullen.
Dan lijkt het alsof er opeens een licht aangaat.
Zonder enige aanleiding zie je en weet je
dat dit een droom is.
Je ziet jezelf in die donkere, koude ruimte lopen,
en je weet dat jij dat niet bent; dat het slechts de droomfiguur
is waarmee je je steeds geïdentificeerd hebt.
Je voelt zijn angst en zijn wanhoop,
maar je weet dat die bij hem horen,
en bij de rol die hij in de droom speelt.
De droom zelf gaat gewoon door,
en neemt haar eigen onvermijdelijke wendingen.
Zelf ben je aanwezig als ja, als wat eigenlijk?
Dan realiseer je je dat je aanwezig bent als de droom zelf.
De droomfiguur zoekt verder en vindt ten slotte een deurtje
in een hoek van de schuur. De deur zit niet op slot,
hij kan zomaar naar buiten lopen.
Hij komt terecht in een prachtige tuin die volledig omgeven
wordt door oude kloostergebouwen.
Hier en daar lopen andere mensen door de tuin,
tussen oeroude bomen waarvan gezegd wordt
dat ze steeds schaarser worden.
Er is een gevoel dat hij hier thuishoort.
Hij is onder vrienden, maar niemand bemoeit zich met hem.
Hij beseft dat hij hier al een tijdje niet meer geweest is,
eigenlijk al sinds de tijd dat de tuin volstond
met schommels en klimrekken.
In de mensen die rondlopen herkent hij
zijn vriendjes van vroeger.
Vergeleken met toen is inderdaad minstens de helft
van de bomen verdwenen.
Hij vraagt zich af waarom hij hier niet vaker komt.
Nergens is een onnatuurlijk of storend geluid te horen.
Dan spreekt een van de wandelaars hem aan.
‘Fijn dat je weer terug bent. Dit is slechts een droom,
maar in de droom kun je beter hier zijn dan buiten deze muren.’
De droomfiguur knikt, maar je weet
dat de wandelaar het tegen jou heeft.
Hij kijkt de droomfiguur in de ogen,
maar hij kijkt jou aan.
Alle verschillen en onderscheiden tussen jou
en de wandelaar verdwijnen.
Jij en de wandelaar zijn hetzelfde wezen,
hetzelfde Zijn dat zich manifesteert als de droom.
Als de wandelaar zich weer tot de droomfiguur richt,
weet je dat jij slechts tegen jezelf spreekt.
‘Wees niet bang’, zegt de wandelaar.
‘Het is mogelijk om wakker te worden.
Als dat gebeurt, gaat de droom verder,
maar houdt het dromen op.’
Op dat moment gaan je ogen open.
Je weet even niet meer waar je bent.
Maar dan stroomt het verhaal over jezelf en de wereld binnen.
En je beseft dat het dromen nooit is opgehouden.
Je droomt nog steeds, maar nu een andere droom.
De ene droom volgt de andere op, in een eindeloze reeks.
En toch, steeds vaker merk je ineens weer dat je wakker bent
en de droom te serieus genomen hebt.
Je bent zo wakker dat je verdwijnt in een landschap,
een geluid of in ogen die even wakker zijn als jij.
Je kunt ze overal tegenkomen.
Ze doen je altijd denken aan die droom over de wandelaars.
De wandelaars lijken niet veel gemeen te hebben.
Ze zijn jong en oud, het zijn mannen en vrouwen,
en ze lijken soms verschillende talen te spreken.
Maar wat ze zeggen is altijd hetzelfde:
je bent niet de droomfiguur.
Je zit niet vast in je droom.
Zoek uit wat je wel bent.
Vind het geluk in de grootste nachtmerrie
en de meest bizarre droom.
Luister je? Hoor je wat ze zeggen?
Luister goed.
Misschien versta je de eerste wandelaar
die je tegenkomt niet, en de volgende ook niet.
Maar er loopt een wandelaar tussen die je kunt verstaan.
Die jouw taal spreekt. Wanhoop niet.
Luister je? Hoor je wat er gezegd wordt?
(Han van den Boogaard)
dinsdag 2 februari 2016
Aan welke kant van de muur sta jij?
Ten eerste is er al geen muur,
maar wanneer je de overtuiging hebt dat je bestaan beperkt is
tot een bepaalde verschijning met een lichaam en geest,
is er beslist sprake van een sterk gevoel van afgescheidenheid.
Tegelijkertijd met dit idee 'ik'
ontstaat het begrip 'anderen', buiten mij.
Het lijkt wel of er tussen deze twee gedachten
een soort scheidingsmuur of markering is.
Deze indruk ontstaat door het idee van isolement;
bij afwezigheid van dergelijke gedachten is het een-zijn
dat altijd het geval is vanzelf en moeiteloos duidelijk.
Woorden veranderen of schaden
deze altijd aanwezige werkelijkheid geenszins,
maar als de bedachte verhalen
voor de waarheid worden aangezien
dan kan er tijdelijk het gevoel bestaan
dat je een bepaalde persoon bent.
Uit dit idee van gescheiden zijn kan het lijken
of er contact gezocht wordt met de ander,
over de muur heen, als het ware.
Er kunnen veel gedachten opkomen over hoe er
met de bedachte ander omgegaan zou moeten worden.
Al die tijd is er geen ander, alleen Dit.
Dit is het enige dat er is en als het er niet is,
zouden er geen ideeën over het zelf
en de ander kunnen opkomen.
Dit wat deze woorden nu leest is precies
hetzelfde Dit wat deze woorden nu typt.
maar wanneer je de overtuiging hebt dat je bestaan beperkt is
tot een bepaalde verschijning met een lichaam en geest,
is er beslist sprake van een sterk gevoel van afgescheidenheid.
Tegelijkertijd met dit idee 'ik'
ontstaat het begrip 'anderen', buiten mij.
Het lijkt wel of er tussen deze twee gedachten
een soort scheidingsmuur of markering is.
Deze indruk ontstaat door het idee van isolement;
bij afwezigheid van dergelijke gedachten is het een-zijn
dat altijd het geval is vanzelf en moeiteloos duidelijk.
Woorden veranderen of schaden
deze altijd aanwezige werkelijkheid geenszins,
maar als de bedachte verhalen
voor de waarheid worden aangezien
dan kan er tijdelijk het gevoel bestaan
dat je een bepaalde persoon bent.
Uit dit idee van gescheiden zijn kan het lijken
of er contact gezocht wordt met de ander,
over de muur heen, als het ware.
Er kunnen veel gedachten opkomen over hoe er
met de bedachte ander omgegaan zou moeten worden.
Al die tijd is er geen ander, alleen Dit.
Dit is het enige dat er is en als het er niet is,
zouden er geen ideeën over het zelf
en de ander kunnen opkomen.
Dit wat deze woorden nu leest is precies
hetzelfde Dit wat deze woorden nu typt.
(Morgan Caraway)
Abonneren op:
Posts (Atom)