maandag 25 januari 2016

Overgangsbestaan

Het menselijk bestaan is één overgangsbestaan. 
Van geboorte tot dood maakt de mens een voortdurende overgang door. 
Dit moment is overgang.

Het is voor de mens niet gemakkelijk om in voortdurende overgang te leven, 
en hij tracht steeds weer bepaalde aspecten van het wervelend bestaan vast te zetten, 
voorgoed, omdat in een bepaald opzicht overgang voor hem doodgaan is. 
Zo tracht hij een deel van de levende God die hem omarmt en bezielt te doden 
om zelf niet te hoeven sterven. 
Dit is de strijd van het ‘ik’ met God.
Als hij in deze strijd zou zegevieren en hij het leven definitief zou kunnen bevriezen 
zoals hij dat wil, zou hij een eeuwige dood sterven, 
verankerd aan het punt van dood in de godheid. 
Het is maar goed dat de bevriezing nooit verder strekt dan tot de grenzen van het ‘ik’.
In zijn tijdelijk bestaan wordt hem bij herhaling de mogelijkheid geboden 
deze eigenzinnige bevriezing los te schudden en te ontdooien. Dit is hulp. 
Deze hulp vindt individueel plaats en wordt collectief toegediend 
in de grote levensovergangen die de mens doorgaat.
In de puberteit wordt hem de mogelijkheid geboden vrij te komen 
van de dodelijke verbinding die hij is aangegaan met zijn familie, 
zijn vader, moeder en andere verwanten, waaraan hij in ruil voor voedsel 
en bescherming zijn geboortegeschenk heeft afgestaan. 
In de turbulentie van de puberteit komt de jonge mens mogelijk vrij 
van de verkleefdheid aan zijn wieg en zijn ouderlijk huis.

De tweede grote overgang is die rond het midden van het leven. 
Gedurende deze overgang komt de mens oog in oog te staan met de dood 
die hij uit eigen vrije wil heeft gecreëerd in zijn bestaan 
in wisselwerking met het grotere huis van de samenleving. 
Rond de veertig kan de mens ervaren dat zijn streven naar succes, rijkdom, 
vruchtbaarheid en aanzien geen bevrijding bracht, maar beperking. 
Zijn streven was een pogen om de godheid te bevriezen.
Vlak hierna komt de volgende schokgolf, die misschien wel de grootste overgang 
voor de mens in het tijdelijk bestaan aangeeft: de seksuele overgang. 
Gedurende deze overgang wordt de mens geconfronteerd met de voorlaatste illusie, 
die van de afgescheidenheid van de geslachten. 
De man wordt vrouw, de vrouw wordt man. 
Alle haat, fixatie, levensdoding die rond deze polariteit is verzameld, treedt aan de dag. 
Nu wordt bij uitstek de mogelijkheid geboden de verstarring af te leggen 
en vrij te worden van eenzijdigheid, zonder neutraal te worden.

Als de dualiteit van man/vrouw is doorgegaan en de doding van de godheid 
ongedaan is gemaakt, blijkt dat het gehele bestaan van het persoonlijke leven 
gezien kan worden als één overgang. 
Het bestaan leek zich af te spelen tussen geboorte en dood. 
Nu blijkt ieder moment geboorte en dood in één te zijn. 
Geboorte is dood. Dood is geboorte. 
De afgescheidenheid is ten einde. 
De persoon waant zich niet meer centrum.
(Hans Korteweg)

Geen opmerkingen: