de grote wind over de wouden hebt gij losgelaten
en onder mijn stap stapelen zich langzaam op
de moegeleefde bladeren van een zomer,
rens en vochtig ruikend naar ontbinding
en naar wederkeer.
Het hart gelaten rust in laatste lauwten
de geest neemt afstand van de broederlijke krachten
en sluit behoedzaam om een zomeroogst de vleugels.
Schatkamer, schuren, volgestapeld,
zien reeds de schemer en het donker groeien.
De mens diep in zijn cocon smelt nu weg
en laat het leven zich aan hem voltrekken,
warm in het broeinest der metamorfozen,
terwijl beveilgend daarbuiten
eeuwige winden hem koesterend omwallen.
(Erik Van Ruysbeek)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten