zondag 26 april 2015
Ego's afscheid
afscheid
Ego:
Ik ben er niet meer
Om bang te zijn
Weerstand te bieden
Mijn best te doen
Heel erg op te vallen
Het zo goed te weten
Af te geven op de ander
Onzeker te zijn
Ik heb je een rad voor ogen gedraaid
Zoals was afgesproken
Je trapt er niet meer in
Ik trek mij nu terug
Ik heb mijn werk gedaan
Ik hef mij op
Jou bewust achterlatend
Je bent Jezelf geworden
Je hebt mij niet langer nodig
Je bewees je via mij
Nu bén je gewoon
Je bent geboren
Ik laat je zijn
Hoef je niet meer te beschermen
of te beperken
In het licht van jouw bestaan
Ga ik vervagen
Je bent opgestaan
Je ademt je leeft je hebt lief
Dat is genoeg
Al heb ik dat steeds bestreden
Waar je eerst in mij geloofde
En jezelf om mij verliet
Glimlach je nu nog slechts als je mij ziet
Zelf:
Wat was ik aan jou gehecht
Jij die mij deed lijden
Wat hield ik van je
Jij die mij hoop gaf en genot
In mijn onbewustheid ging ik voor jou,
Mijn waan,
Ik dank je ten afscheid
Ik ben er nu dankzij jou
Mijn kwelgeest en begeleider
Mijn veilige haven en misleider
Ik glimlach om je én ik huil,
Een vreugdevolle traan
En laat jou die mij gevormd hebt
In mij bestaan
Ik heb je eeuwig lief
Al zal jij niet zo lang apart bestaan
Want nu al ben jij in mij opgegaan
Jij die diende
Om mij te scherpen.
Mij te verbergen,
Door mij de baas te zijn
Waar Ik op moest staan
Nu doorlicht ik jou
En kunnen we als één verder gaan
Ego:
Ik ben er niet meer
Om bang te zijn
Weerstand te bieden
Mijn best te doen
Heel erg op te vallen
Het zo goed te weten
Af te geven op de ander
Onzeker te zijn
Ik heb je een rad voor ogen gedraaid
Zoals was afgesproken
Je trapt er niet meer in
Ik trek mij nu terug
Ik heb mijn werk gedaan
Ik hef mij op
Jou bewust achterlatend
Je bent Jezelf geworden
Je hebt mij niet langer nodig
Je bewees je via mij
Nu bén je gewoon
Je bent geboren
Ik laat je zijn
Hoef je niet meer te beschermen
of te beperken
In het licht van jouw bestaan
Ga ik vervagen
Je bent opgestaan
Je ademt je leeft je hebt lief
Dat is genoeg
Al heb ik dat steeds bestreden
Waar je eerst in mij geloofde
En jezelf om mij verliet
Glimlach je nu nog slechts als je mij ziet
Zelf:
Wat was ik aan jou gehecht
Jij die mij deed lijden
Wat hield ik van je
Jij die mij hoop gaf en genot
In mijn onbewustheid ging ik voor jou,
Mijn waan,
Ik dank je ten afscheid
Ik ben er nu dankzij jou
Mijn kwelgeest en begeleider
Mijn veilige haven en misleider
Ik glimlach om je én ik huil,
Een vreugdevolle traan
En laat jou die mij gevormd hebt
In mij bestaan
Ik heb je eeuwig lief
Al zal jij niet zo lang apart bestaan
Want nu al ben jij in mij opgegaan
Jij die diende
Om mij te scherpen.
Mij te verbergen,
Door mij de baas te zijn
Waar Ik op moest staan
Nu doorlicht ik jou
En kunnen we als één verder gaan
(Deirdre De Bruyn)
maandag 20 april 2015
Ik verlang...
Waar is God, ook al bestaat hij niet?
Ik wil bidden en wenen, berouw hebben
over misdaden die ik niet heb begaan,
genieten, vergiffenis te krijgen
als een net helemaal moederlijke streling.
Een schoot om op te huilen,
maar dan een enorme schoot,
vormeloos en ruim als een zomernacht
en vooral nabij,
warm en vrouwelijk, voor een open haard…
Daar ondenkbare dingen kunnen bewenen,
fouten waarvan ik niet weet welke het zijn,
liefde van niet bestaande dingen, en grote,
vreselijke twijfels over ik weet niet welke toekomst...
Een nieuwe prille jeugd,
wederom een oude min en een ledikantje
waar ik tenslotte in slaap val,
te midden van wiegende sprookjes
waar ik amper naar luister,
met een aandacht die verslapt
door gevaren die binnendringen
in mijn jonge haren zo blond als koren...
En dat alles heel groot, heel eeuwig,
definitief voor altijd,
van een omvang zoals alleen God heeft,
op de trieste en slaperige bodem
van de ultieme waarheid der dingen....
Een schoot of een wieg
of een warme arm om mijn hals...
Een stem die zacht zingt
en me lijkt te willen laten huilen...
het geknister van het vuur in de open haard...
Hitte in de winter...
Een lichte misleiding van mijn bewustzijn...
En daarna geluidloos een rustige droom
in een enorme ruimte, zoals de maan draaiend
tussen de sterren...
Ik wil bidden en wenen, berouw hebben
over misdaden die ik niet heb begaan,
genieten, vergiffenis te krijgen
als een net helemaal moederlijke streling.
Een schoot om op te huilen,
maar dan een enorme schoot,
vormeloos en ruim als een zomernacht
en vooral nabij,
warm en vrouwelijk, voor een open haard…
Daar ondenkbare dingen kunnen bewenen,
fouten waarvan ik niet weet welke het zijn,
liefde van niet bestaande dingen, en grote,
vreselijke twijfels over ik weet niet welke toekomst...
Een nieuwe prille jeugd,
wederom een oude min en een ledikantje
waar ik tenslotte in slaap val,
te midden van wiegende sprookjes
waar ik amper naar luister,
met een aandacht die verslapt
door gevaren die binnendringen
in mijn jonge haren zo blond als koren...
En dat alles heel groot, heel eeuwig,
definitief voor altijd,
van een omvang zoals alleen God heeft,
op de trieste en slaperige bodem
van de ultieme waarheid der dingen....
Een schoot of een wieg
of een warme arm om mijn hals...
Een stem die zacht zingt
en me lijkt te willen laten huilen...
het geknister van het vuur in de open haard...
Hitte in de winter...
Een lichte misleiding van mijn bewustzijn...
En daarna geluidloos een rustige droom
in een enorme ruimte, zoals de maan draaiend
tussen de sterren...
(Fernando Pessoa)
zondag 12 april 2015
Zeegezicht
Mijn zoetelief, in licht en verven
van eeuwen her ben ik, zijt gij.
In vuur en water minnen, sterven,
verteren en verrijzen wij.
In vuur en water, gelijk helden
die koppig op de voorplecht staan
en blauwe werelddelen melden,
maar met de hoop in zicht vergaan.
Orkaan van zeewind en van duister,
ons gravend leven, zoute waan.
Een wrong van elementen bruist er
doorheen de donkere oceaan.
En over ‘t zwoegen van de zeilen
het verre roeren van ‘t geheim,
waar nevelrook en wolken ijlen
en englen Gods rechtvaardig zijn.
Orkaan, ons leven: ‘t schielijk vrezen
van duizenden in ieder eeuw.
Hoe zou een vrouwenmond genezen
de diepe scheur van elke schreeuw?
Maar ‘k zal u blind en vast beminnen
in de open golven van uw lach.
Nu aan de snaren van uw zinnen
mijn diepste wellen trillen mag,
nu gij nog dieper weet te beven,
nu ‘k nimmer gravend naast u zit,
mijn zoetelief, over de reven
slaan schuim en zout ons wangen wit.
van eeuwen her ben ik, zijt gij.
In vuur en water minnen, sterven,
verteren en verrijzen wij.
In vuur en water, gelijk helden
die koppig op de voorplecht staan
en blauwe werelddelen melden,
maar met de hoop in zicht vergaan.
Orkaan van zeewind en van duister,
ons gravend leven, zoute waan.
Een wrong van elementen bruist er
doorheen de donkere oceaan.
En over ‘t zwoegen van de zeilen
het verre roeren van ‘t geheim,
waar nevelrook en wolken ijlen
en englen Gods rechtvaardig zijn.
Orkaan, ons leven: ‘t schielijk vrezen
van duizenden in ieder eeuw.
Hoe zou een vrouwenmond genezen
de diepe scheur van elke schreeuw?
Maar ‘k zal u blind en vast beminnen
in de open golven van uw lach.
Nu aan de snaren van uw zinnen
mijn diepste wellen trillen mag,
nu gij nog dieper weet te beven,
nu ‘k nimmer gravend naast u zit,
mijn zoetelief, over de reven
slaan schuim en zout ons wangen wit.
(Jos De Haes)
Abonneren op:
Posts (Atom)