zaterdag 5 oktober 2013

Raad en daad

Onze interne computer, het denkapparaat, is een gebruiksvoorwerp 
dat de mens ten dienste kan staan als een reservoir van informatie 
en als het vermogen tot afweging en combinatie 
van verschillende gegevens. 
Het verstaat de kunst om causale verbanden te leggen 
en vanuit de ervaringen in het verleden vooruit te lopen 
op wat de toekomst brengen mag. 
Als zodanig is het een uitermate nuttig hulpmiddel, 
dat echter buitengewoon gevaarlijk kan worden 
indien het, zoals dat zo vaak het geval is, de leiding overneemt 
en de baas naar zijn pijpen laat dansen.

Het denkapparaat - dat we ook het lineaire 
of lagere denken kunnen noemen 
- kijkt zoals gezegd vanuit het verleden naar het heden. 
De ervaringen die het in het verleden heeft geanalyseerd,  
geselecteerd en opgeslagen, past het toe op alles 
wat zich nieuw voordoet.  
Omdat het voortdurend het verleden op het heden 
tracht toe te passen, 
reageert het vaak primitief en ongenuanceerd. 
Bovendien heeft het de neiging tot generaliseren. 
Als het bijvoorbeeld één keer onheus is bejegend 
door een politie-agent, 
zendt het voortaan altijd waarschuwingssignalen uit 
zodra er een politie-agent in de buurt komt, 
en waarschijnlijk ook al als er iemand 
met een pet op het hoofd aan de horizon opdoemt. 
Zo werkt het denkapparaat en dat is ook zijn functie: 
het neemt het zekere  voor het onzekere. 
Op deze manier behoedt het de mens voor herhaling 
van vergissingen en verveelvoudigt zodoende diens levensduur.

Dit lagere denken is te vergelijken met de minister van de koning, 
zoals we die kennen uit sprookjes en mythen: 
een raadsman met veel ervaring en een eigen invalshoek. 
Zolang de koning de minister raadpleegt en uiteindelijk 
zelf de nodige keuzes maakt en zolang de minister zijn plaats kent 
en zich niet in het keuzeproces tracht te mengen, gaat alles goed. 
Maar het is bekend uit sprookjes en mythen én de dagelijkse praktijk 
dat ministers zelden genoegen nemen met hun positie; 
ze willen hogerop. 
Zo wil ook het menselijk denkapparaat maar al te vaak hogerop; 
het roept zich uit tot de centrale, tot het zelf, 
terwijl het daartoe niet de capaciteiten bezit.

De beroemde woorden van Descartes 'Ik denk, dus ik ben' 
gaan dan ook alleen maar op 
als er inderdaad een centrale instantie is - een ik - 
die denkt, die met andere woorden gebruik maakt 
van het denkapparaat. 
Als die centrale instantie er niet is 
of als die is afgestaan aan het denken, 
zou het juister en eerlijker zijn om te zeggen: 
'Ik word gedacht, dus ik ben niet'.

Er zijn op onze planeet 
waarschijnlijk maar heel weinig mensen die er zijn.
(Hans Korteweg)

Geen opmerkingen: